Ieder zijn eigen motivatie
Wereldwijd zijn er zo’n 6 miljoen vrijmetselaren. Ieder van hen had zijn eigen reden om lid te worden; intellectuele verdieping, in vrijheid zoeken naar antwoorden op levensvragen, vriendschap, een rustpunt in een hectische week… de combinatie van dat alles, of, natuurlijk, het onderdeel uitmaken van een eeuwenoude traditie. Want de vrijmetselarij heeft een lange geschiedenis. Waar komt vrijmetselarij eigenlijk vandaan?
Internationaal
Hoewel diverse aspecten van de symboliek en rituelen van de vrijmetselarij veel verder in de tijd teruggaan, wordt aangenomen dat de vrijmetselarij als zodanig haar wortels heeft in de Engelse en Schotse bouwcorporaties van de late middeleeuwen. De huidige organisatorische vorm ontstond omstreeks 1715 in Engeland. Vanaf die tijd is er meer aan verslaglegging gedaan en is de historische ontwikkeling beter bekend.
De benaming ‘vrije metselaar’
De term ‘vrijmetselaar’ is een vertaling van het Engelse ‘freemason’; dat verwijst overigens naar de steenhouwer. De herkomst van ‘freemason’ staat niet vast. Het woord zou afkomstig kunnen zijn van ‘freestone’, een hoogwaardige kalksteen die vooral voor het fijne beeldhouwwerk werd gebruikt. Uit de term ‘freestone mason’ zou dan de naam ‘freemason’ zijn ontstaan. Het element ‘free’ in de naam zou ook betrekking kunnen hebben op de ambachtsman die zijn contractuele tijd als leerling had voltooid en daarna ‘vrij’ was om als gezel bij een andere meester te gaan werken; hij was dan ‘free mason’, vrije steenhouwer. Op die verklaring is de oude Nederlandse benaming ‘vrije metselaar’ gebaseerd.
Bouwlieden
In oude Engelse en Schotse handschriften wordt melding gemaakt van gebruiken en regels voor bouwlieden. In de bouwloodsen – lodges, loges – bij grote bouwwerken, vaak kathedralen, werden onder toezicht van de ‘Master Mason’ de leerlingen door de gezellen opgeleid. Ze woonden en werkten er soms jarenlang samen.
Leerschool en leefgemeenschap
Er werd niet alleen in technische zin over het ambacht gesproken, maar ook over de geestelijke achtergrond. De loge was niet alleen een praktische leerschool, maar ook een leefgemeenschap met een sterk ontwikkeld stelsel van normen en waarden. Waar men van de ene bouwplaats naar de andere trok, waren tekens, handgrepen en paswoorden onmisbaar voor herkenning en erkenning. De beslotenheid van de bouwcorporaties blijkt uit gedragsregels die dienden om het ambacht tegen beunhazerij te beschermen.
Speculatieve bouwers
Tegen 1450 liep de periode van de gotiek met haar indrukwekkende bouwwerken ten einde. De renaissance bracht een klasse voort van erudiete architecten; ze waren niet alleen bouwkundigen, maar hadden ook wetenschappelijke, filosofische en spirituele kwaliteiten. Door (burger)oorlogen en de reformatie stopten de spiritueel geïnspireerde bouwactiviteiten, maar de loges bleven bestaan, zij het in een zich wijzigende vorm. De zuiver operatieve – ambachtelijke – vrijmetselarij veranderde in speculatieve – bespiegelende – vrijmetselarij. Het aantal operatieve ‘freemasons’ per loge nam af ten gunste van het aantal speculatieve leden, vaak wetenschappers. Zij traden in toenemende mate toe tot de loges omdat die in woelige tijden vrijplaatsen waren voor hen die zich wilden ontworstelen aan politieke en religieuze dwang.
Oude Plichten
Het jaar 1717 wordt beschouwd als het startpunt van de georganiseerde moderne vrijmetselarij. In dat jaar werd op 24 juni – Sint-Jansdag; Sint Jan was de schutspatroon van de bouwlieden – in Londen door vier loges een grootloge opgericht.
De nieuwe vrijmetselaarsgeest kreeg uitdrukking in het ‘Constitutieboek’ dat de Schotse predikant James Anderson in 1723 opstelde en waarin een bewerking was opgenomen van de ‘Old Charges’ – Oude Plichten -, zoals deze eertijds onder de leden van de bouwcorporaties golden. Zij vormden – en vormen nog steeds – het belangrijkste deel van het oudste maçonnieke wetboek, waarin de zedelijke plichten van vrijmetselaren tegenover elkaar en de regeling van de werkzaamheden zijn vastgelegd.
Vervolging
In de loop van de achttiende eeuw heeft de vrijmetselarij zich vanuit Groot-Brittannië over grote delen van Europa, Amerika en de rest van de wereld verspreid. Buiten Groot-Brittannië vormden zich eerst loges, die zich later verenigden in orden. In de meeste landen kreeg de vrijmetselarij een eigen karakter. Terwijl bijvoorbeeld de Angelsaksische loges meestal breed maatschappelijk zijn samengesteld, was op het continent de invloed van de elite duidelijk merkbaar. De verlichtingsdenkbeelden van de vrijmetselarij hadden in de achttiende eeuw pauselijke veroordelingen en verbodsbepalingen tot gevolg, waarop in sommige landen – vooral de Latijnse – antiklerikaal, later anti-godsdienstig werd gereageerd.
Overigens heeft de verhouding tussen de Rooms-katholieke kerk en de vrijmetselarij zich in de laatste jaren van de twintigste eeuw in een aantal landen in gunstige zin gewijzigd. Voor de hand ligt dat totalitaire systemen van zowel links als rechts de vrijmetselarij vanwege haar beginselen steeds als een bedreiging zien. Daarom was de vrijmetselarij in nazi-Duitsland en het fascistische Italië en Spanje verboden en werden vrijmetselaren vervolgd.
Groei
Na de Tweede Wereldoorlog werden in landen als Polen, Hongarije, Joegoslavië, Bulgarije, Roemenië, Tsjecho-Slowakije en Oost-Duitsland de verbodsbepalingen door de communisten overgenomen. Daartegenover stond een sterke toename van het aantal vrijmetselaren in de vrije wereld, tot ongeveer zes miljoen aan het begin van de jaren zeventig. De Verenigde Staten stonden toen met ruim vier miljoen vrijmetselaren bovenaan, gevolgd door Groot-Brittannië met ruim één miljoen en Canada met ruim een kwart miljoen. Vermeldenswaard is dat in Spanje de vrijmetselarij, onder het Franco-bewind ten strengste verboden, thans weer is toegestaan. Enkele tientallen loges zijn daar nu weer actief, evenals in Portugal na het eind van het Salazar-bewind. Ook in Midden- en Oost-Europa zijn na tientallen jaren van onderdrukking in de meeste landen de maçonnieke activiteiten weer hervat.
Vrijmetselarij in Nederland
Met hulp van vrijmetselaren uit Engeland en Frankrijk werd al in 1734 in Den Haag de eerste Nederlandse loge opgericht. Dat gebeurde in het logement Lion d’Or, het latere House of Lords, dat in 1986 werd afgebroken in verband met de nieuwbouw van de Tweede Kamer. In 1735 volgde de oprichting van een tweede loge, daarna van meer loges, ook in andere steden. Verdacht van Oranjegezindheid, werden de loges al spoedig door de patriottistische Staten van Holland verboden. Men vond het vreemd en verdacht dat mannen van verschillende politieke signatuur en kerkelijke gezindheid zich in één organisatie verenigden.
Geschiedenis van De Orde
Na het herstel van het stadhouderschap, in 1744, herleefde de vrijmetselarij. In 1756 sloten tien loges zich aaneen tot de ‘Groote Loge der Zeven Vereenigde Nederlanden’, welke benaming in 1817 werd gewijzigd in de ook nu nog geldende ‘Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden’. Twee prinsen uit het huis van Oranje hebben in de negentiende eeuw de functie van grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren bekleed: Prins Frederik (de jongere broer van Koning Willem II, die zelf ook vrijmetselaar was) gedurende 65 jaar, van 1816-1881, en Prins Alexander (de jongste zoon van Koning Willem III) van 1882 tot zijn vroege dood in 1884. Het koloniale tijdperk is van invloed geweest op de verbreiding van de vrijmetselarij vanuit ons land. Nederlanders vestigden zich op de Antillen, in Suriname, op Ceylon, in India, Zuid-Afrika en Rhodesië, het voormalige Nederlands-Indië, China en Brazilië. Zestien loges buiten Nederland, onder andere op de Nederlandse Antillen en in Suriname, behoren nog steeds tot de orde.
Oorlog
In 1940 werd de Orde door de Duitse bezetters tot verboden vereniging verklaard. De wereldvermaarde Ordebibliotheek en het kostbare museumbezit werden naar Duitsland afgevoerd. Grootmeester Hermannus van Tongeren werd gearresteerd en kwam op 29 maart 1941 om het leven in het concentratiekamp Sachsenhausen. Kort na het eind van de oorlog werd het grootste deel van bibliotheek en historisch archief in schuren nabij Frankfurt gevonden en teruggebracht.
In 1939 telde de orde ruim 4.100 leden en 67 loges. Na de bezetting van Nederland en het eind van de oorlog in het Verre Oosten, was dit aantal gedaald tot drieduizend leden en 64 loges, deels door natuurlijk verloop, deels doordat een aantal leden in Duitse en Japanse kampen in het toenmalige Nederlands-Indië was omgekomen.
Toename
Na 1945 is aanvankelijk het ledental in Nederland, ook door de repatriëring van vrijmetselaren uit Indonesië, sterk toegenomen. Tot 1970 liep de groei van het aantal loges vrijwel gelijk met die van het aantal leden. Na 1970 nam het aantal loges verder toe, terwijl het ledental min of meer constant rond zesduizend bleef. De toename van het aantal loges werd vooral veroorzaakt door de groei van forensenplaatsen, de industrialisering en de verstedelijking buiten de Randstad. In de zuidelijke provincies werd de groei ook bevorderd door de verbeterde verhouding tussen de vrijmetselarij en de Rooms-katholieke kerk.
In de nazomer van 2016 verscheen deze brochure van de Nederlandse Orde van Vrijmetselaren. Het geeft een beeld van mannen die tegenwoordig vrijmetselaar zijn en hun redenen om dat te worden en blijven. Sinds 2018 omschrijft de Nederlandse Orde haar missie als volgt: De vrijmetselarij biedt zoekende mensen een zingevingsmethode in een vertrouwde omgeving die met behulp van rituelen en symbolen leidt tot zelfontplooiing en broederschap en daardoor tot een betere samenleving.
Wilt u meer weten over Loge Ultrajectina en haar geschiedenis? Klik dan hier.